Joep Henneboel

Jupp Henneböhl werd op 26 februari 1909 geboren in Berge an der Lippe in Westfalen Duitsland. Hij groeide op in een arm streng katholiek gezin van 10 kinderen waar het geloof centraal stond. Tijdens zijn opleiding tot verpleger in de Rafaëls kliniek in Münster kreeg hij onder andere les van professor Ramstedt die hem vertelde zich af te keren van het Nationaal socialisme, de nazi’s. Twee broers van Jupp waren in de Eerste Wereldoorlog gesneuveld. Zijn vader waarschuwde hem in 1936, “Hitler betekent een nieuwe oorlog.” In 1938 werd Jupp opgeroepen om dienst te gaan doen bij de spoorwegpolitie. Omdat hij geen lid was van de nazipartij werd hij onbetrouwbaar geacht en gestationeerd in Münster. Daar begon hij zijn “verzet” door brood te geven aan Poolse krijgsgevangenen. Een overplaatsing was het gevolg. Spoorwegpolitiepersoneel tussen 17 en 35 jaar werd in 1940 gedetacheerd bij de Wehrmacht of Grüner Polizei. Jupp werd daartoe opgeleid in Münster.

In 1942 werd Jupp gestationeerd in Amsterdam. Jupp werd er door zijn commandant op uit gestuurd om bruine stof voor een kostuum te gaan kopen, Overal, ook bij de Bijenkorf, kreeg hij “nee, die hebben we niet voor jou” als antwoord. Jupp vroeg om de afdelingschef te mogen spreken. De chef maakte een opmerking dat hij niets met “moffen” had. Jupp moest daarom lachen, het ijs is gebroken. Hij komt via die chef in contact met Amsterdamse verzetsmensen en hielp vanaf dat moment met kleine dingen zoals het regelen van blanco formulieren, een Ausweis of een verklaring dat iemand zijn fiets niet hoefde in te leveren. Hij verstuurde met de Duitse Feldpost ook brieven van Hollanders naar hun familieleden in Duitsland. Er over nadenken deed hij niet. Je medemens helpen, zo was hij opgevoed.

Toen in 1943 een groep Joden uit de gevangenis naar het station gebracht werd voor transport, hoorde hij de Hauptsturmführer tegen een politie officier zeggen; “Nou die zullen over vierentwintig uur wel door de schoorsteen van Auschwitz geblazen worden.” Dat was voor Jupp het moment waarop hij besloot om het verzet te gaan waarschuwen voor razzia’s in en rond Amsterdam. “Ik vond dat nodig. Ik voelde het zo.” Door zijn functie was hij meestal een paar dagen voor de geplande razzia’s op de hoogte en kon hij zijn “vrienden van het verzet” waarschuwen. Hij was het niet altijd eens met het verzet in Amsterdam, zo weigerde hij pertinent om wapens te leveren. Hierdoor konden immers onschuldigen getroffen worden.

Jupp had te veel contacten met Hollanders vond zijn commandant. Hij werd overgeplaatst naar Tilburg, maar Jupp wilde dat niet. Hij belde zelf als “overste” uit Nijmegen en gaf een tegenbevel. Helaas vergat hij zijn dienstnummer te vermelden. Hij valt door de mand, werd gearresteerd en gevangen gezet in Scheveningen. Na drie maanden werd hij door een andere rechter vrijgesproken van sabotage en kon dan terugkeren naar Amsterdam waar hij verder ging met zijn verzetswerk. Datzelfde jaar vraagt luitenant Zerbe, een anti-facist, speciaal of Jupp zijn ordonnans kan worden. Jupp werd door hem geïnformeerd over komende razzia’s. Doel van de razzia’s was voornamelijk om werkkrachten te “werven” voor de Duitse oorlogsindustrie. Zo lukte het Jupp om in Delft ongeveer 200 gevangenen te laten verdwijnen. De oogst voor de Duitsers was heel schamel.

Op 6 december 1944 werd in Heemstede en omgeving de zogenaamde “Sinterklaasrazzia” gehouden met de bedoeling dat alle mannen tussen 17 en 40 jaar zich moesten melden voor de Arbeidsinzet. Ondanks eerdere afspraken werden ook de broeders van De la Salle samen met honderden anderen afgevoerd naar het station. Jupp ontdekte “zwartrokken” in de groep en zei tegen de Duitse soldaten “speciale opdracht, zij moeten met mij mee.” Jupp begeleidde hen naar een veilig onderkomen. Na de Duitse capitulatie wijst hij hulp van  verzetsmensen om onder te duiken af.

Alle Duitse gevangenen werden te voet, onder Canadees gezag via Den Helder, Afsluitdijk en Harlingen naar Duitsland gebracht (ruim 1.000 kilometer). De Grünen werden per auto naar hun eigen regio gebracht. Hij is geen krijgsgevangene meer. Bij thuiskomst in 1946 waren zijn ouders overleden, zijn broers waren nog niet teruggekeerd. Alleen zijn zus was aanwezig. Na enkele maanden ontving hij post van de geallieerde bezettingsmacht. Hij moest zich melden om als mijnwerker aan de slag te gaan. Iets wat hij niet wilde. Hij legde zijn situatie uit bij het militair gezag, maar helaas, ook bij het Nederlands consulaat geen gehoor. Hij besloot illegaal naar Nederland te gaan om daar ontlastend bewijs te verzamelen, maar werd door de politieke opsporingsdienst meegenomen en vast gezet. Twee bewakers herkenden hem als de man die hen liet ontsnappen bij een razzia. Enkele dagen later had hij een door de bisschop van Haarlem afgegeven verklaring met de ontlastende getuigenis.

In 1957 trouwde hij met Cissy van Putten, dochter van een verzetsman. Vanaf 1 januari 1962 was hij officieel bij Koninklijk besluit tot Nederlander verklaard en noemde zich voortaan Joep Henneboel. Samen met zijn vrouw runde hij een sigarenzaak aan Wittekade 95 in Amsterdam.In 1950 kreeg hij een definitieve vestigingsvergunning. In dat jaar schrijft hij ook zijn autobiografie “Ik kon niet anders”, welke in 1974 in een duitse versie verscheen “Ich konnte nicht anders”.

In 1984 krijgt Joep uit handen van burgemeester Ed van Thijn het Verzetsherdenkingskruis uitgereikt als enige voormalige Grüne.

Links: Burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn speldt het verzetsherdenkingskruisje op bij Joep.
Rechts: Joep overhandigt zijn autobiografie “Ich konnte nicht anders” aan Ed van Thijn. Links de echtgenote van Joep, Cissy Henneboel-Van Putten.

Als Joep nagenoeg blind was geworden zorgde broeder Bavo van Wayenberg van de orde der trappisten uit Zundert ervoor dat hij samen met zijn vrouw in een rustige omgeving in Klein Zundert kon gaan wonen. Broeder Bavo had dit als wederdienst gedaan omdat hij door Joep gered was van deportatie. Ten gevolge van kanker werd Joep op 1 december 1988 opgenomen in het Sint-Elisabeth Gasthuis in Zundert. Hij overleed op 3 augustus 1990. Op 7 augustus 1990 werd hij begraven op de begraafplaats in Klein Zundert.

Hoe geraakt Frits Barend betrokken bij Joep Henneboel?

Oma Barend was Joods, maar trouwde met een niet-Joodse man. Hun kinderen zijn dan volgens Joodse wetten niet-Joods. De ouders van Frits zijn in 1941 getrouwd en hadden dat ondanks de oorlog groots kunnen vieren met onder andere een revue. Twee jaar later was de helft van het revuegezelschap vermoord. Na het huwelijk van zijn ouders verhuisde de familie Barend naar Groningen. Vader werkte daar in de textiel. Moeder Barend was zwanger van haar eerste kindje en vader moest in een werkkamp aan de gang. Moeder Barend vroeg eind september 1942 tijdelijk verlof aan voor haar man zodat hij bij de geboorte aanwezig kon zijn. Op 23 september werd zoon Abraham in het ziekenhuis geboren. De aanwezige artsen “schonken” de kersverse vader een besmettelijke ziekte en namen hem op. Hierdoor kon hij in het ziekenhuis blijven omdat de Duitsers bang waren voor besmetting. Een paar dagen na de geboorte van Abraham hebben ze met behulp van het personeel, het ziekenhuis kunnen verlaten. 14 dagen later werden alle werkkampen ontruimd. Vader Barend was de dans ontsprongen.

In 1943 moest het jonge gezin op last van de bezetter van Groningen naar Amsterdam verhuizen en gaan wonen in de Transvaalbuurt van waaruit de Joden gemakkelijk opgehaald konden worden voor transport naar Westerbork. Vader Barend zei tegen zijn vrouw; “We laten ons niet ophalen. We gaan naar je ouders.” Een dag later wordt de zus van zijn schoonmoeder door een buurvrouw aangesproken. Ze wil weten hoe het met het jongetje van haar zus gaat. Na wat aandringen krijgt ze te horen dat het goed gaat en dat ze nu bij zijn oma zijn. Als er aangebeld wordt opent oma de deur, er staat een Amsterdammer en een Duitser van de beruchte Grüne Polizei voor de deur. De Amsterdammer zegt dat ze een tip binnen gekregen hebben dat er drie Joden in dit huis verblijven. Oma zegt; “Die Duitse jongen kan er niets aan doen, hij is gestuurd, maar waag het niet als Nederlander om boven te komen. Mijn huis wordt niet door landgenoten doorzocht. De Duitser mag binnen komen, maar jij blijft buiten de deur wachten.” De Duitser, Jupp Henneböhl, ging naar binnen en bekeek eerst de benedenverdieping en ging daarna naar boven. Daar opende hij een deur van een kamer en zag daar de kleine Abraham in slaap liggen. Vader was intussen via het zolderraam en het platte dak bij behulpzame buren naar binnen gegaan. Jupp opende een ander deur en keek moeder recht in de ogen aan. Jupp ging naar beneden en zei tegen de Amsterdammer “Keine Juden hier.” De buurvrouw had pech en kreeg haar kopgeld van fl. 7,50 per persoon niet.

Het jonge gezin Barend voelde zich niet veilig meer in Amsterdam. Met behulp van valse persoonsbewijzen vluchten ze naar Friesland waar Abraham door zijn onderduikouders als Albert in hun trouwboekje werd bijgeschreven. Abraham, Albert, Bert sprak als opgroeiende peuter alleen maar Fries. Nederlands had hij niet geleerd. Ook in Friesland was het gezin Barend niet helemaal veilig. Ze werden diverse keren geconfronteerd met verhuizingen, doorzoekingen en razzia’s. Moeder Barend kwam uiteindelijk in kamp Westerbork terecht terwijl haar man in Friesland ondergedoken kon blijven. Beiden hebben de oorlog overleefd.

Onthulling gedenkteken

Op 2 mei 2023 hield Frits Barend in zaal Schuttershof te Klein Zundert een lezing over Joep Henneboel. Voorafgaand aan deze lezing werd met een select gezelschap een bezoek gebracht aan het graf van Joep en zijn echtgenote Cissy. Door Frits Barend, burgemeester Joyce Vermue en de voorzitter van Heemkundekring De Drie Heerlijkheden Toon van den Berg, werd bij het graf een gedenkteken onthuld. “Voor zijn verzetswerk tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Joep Henneboel onderscheiden met het Nederlands Verzetsherdenkingskruis”, “Ik kon niet ander”, luidt de tekst op het gedenkteken.

Boven: Voorzitter Heemkundekring Toon van den Berg, burgemeester Joyce Vermue en Frits Barend bij het graf van Joep na onthulding van het gedenkteken (onderste foto). Foto’s Jacqueline Verschuren.